Het Vlaams Parlement boog zich deze week over het ontwerp van het decreet leersteun . Dit decreet streeft naar kwalitatieve ondersteuning of ‘leersteun’ voor alle leerlingen en wordt de opvolger van het bekende M-decreet (2014). Het M-decreet was de eerste wettelijke verankering van inclusief onderwijs in Vlaanderen en zorgde voor meer bewustwording van diversiteit op school. Een tussenstap van het M-decreet naar het decreet leersteun werd het ondersteuningsmodel waarbinnen ondersteuning voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften vorm kreeg binnen ondersteuningsnetwerken. Binnen het nieuwe decreet leersteun worden deze ondersteuningsnetwerken ondergebracht in leersteuncentra die een erg belangrijke rol zullen krijgen in het toekennen van de leersteun. Maar wie welke rol zal opnemen of zal krijgen is op dit moment vooral nog heel erg onduidelijk. Ondertussen nadert september ’23 met rasse schreden – voor heel veel zorgouders alweer een ‘nieuwe’ start, met alle spanning die daarmee gepaard gaat.
“Voor het eerst in 13 jaar hebben we een ondersteuner die ons draagt in ons inclusietraject. Maar de school kiest een leersteuncentrum uit de eigen koepel, dus voor volgend schooljaar komt alles weer op losse schroeven te staan. De expertise ontbreekt jammer genoeg, en als ouders voelen we ons in de steek gelaten. Het beste voor ons kind wordt ondergeschikt aan het binnenrijven van middelen.”
Het Vlaams Parlement boog zich deze week over de goedkeuring van het decreet. Op dit moment zijn er dus nog een aantal onzekerheden over wat de invoering van het decreet voor schooljaar 2023-2024 zal betekenen. Toch ziet onze vereniging ‘Ouders Voor Inclusie’ al enkele weken de eerste communicatie van scholen en ondersteuningsnetwerken richting ouders vertrekken. De informatie hierin is versnipperd, spreekt elkaar tegen en creëert onrust. Zo schreef een mama ons: “In je mailbox krijg je dan een schrijven zonder enige uitleg maar wel met de onzekerheid of we wel nog goede ondersteuning gaan vinden. Dan heb ik nood aan wat meer uitleg, de mogelijkheid om mijn vragen te stellen, etc. We zijn als belangrijkste partner niet meegenomen. We mogen enkel de informatie en de beslissingen ontvangen.”
Het ene ondersteuningsnetwerk communiceert de goedbedoelde onwaarheid: “Er zal voor jullie niets veranderen.” en het andere verkondigt de onrustzaaiende onjuistheid: “Er zal voor jullie geen ondersteuning of expertise meer zijn.” Deze systemische spreidstand toont vooral hoe ouders van kinderen met een ondersteuningsvraag in een niemandsland belanden – het is onduidelijk wie hun partners zijn en welke informatie ze kunnen vertrouwen.
Ouders zijn de spilfiguren in de inclusietrajecten van hun kinderen. Doorheen schooljaren van afstemmen en onderhandelen, investeren zij in samenwerking en ontmoeting met scholen en brengen ze actief partners rond de tafel. Het decreet leersteun neemt deze regie voor een groot stuk weg bij de ouder, die afhankelijk wordt van de keuze van een school m.b.t. samenwerking met een specifiek leersteuncentrum, en afhankelijk van dit centrum m.b.t. hoe de leersteun zal verdeeld en ingevuld worden. De continuïteit komt onder druk te staan. Door wijzigende verdelingsmechanismen van de leersteun is het niet duidelijk welke ondersteuning er zal zijn, in welke persoon en hoeveel, alsook vanuit welke expertise.
In terugkerende vragen van ouders hoort onze vereniging vooral het belang van deze continuïteit: een school waarmee men een relatie opbouwde, een ondersteuner die hun kind kent, een verstandhouding die vooruit én achteruit kan kijken. Die goede verstandhouding vraagt inzet van alle betrokkenen. Het vraagt tijd en duurzaamheid. Op dit moment zien veel ouders een goed werkende ondersteuningsrelatie tussen school en ondersteuner, tussen ondersteuner en kind, in vraag gesteld worden
“De band die onze dochter met haar ondersteuner heeft , is ook heel goed voor haar ontwikkeling.Ze kent onze dochter door en door en weet hoe ze haar moet aanpakken. En dat zou door dit nieuw decreet volledig in het niets verdwijnen.”
Het is daarbovenop voor hen onduidelijk welke rollen ‘oude bekenden’ -waaronder ook de CLB-medewerker- kunnen innemen.
Er zullen twee types leersteuncentra ontstaan. Specifieke leersteuncentra zullen enkel ondersteuning bieden voor leersteun type 4, 6 of 7 en structureel verbonden zijn aan een ander leersteuncentrum ; de andere leersteuncentra bieden ondersteuning voor de zogenaamde ‘bredere types’. De komende periode zullen de samenwerkingen tussen scholen en leersteuncentra zichtbaar worden. Leersteuncentra kunnen op hun beurt structureel samenwerken met specifieke leersteuncentra in functie van specifieke leersteun binnen type 4, 6 of 7. Leersteuncentra zullen veel beslissingsrecht krijgen bij het vormgeven van hun nieuwe organisatie.
We vragen de leersteuncentra hierbij continuïteit in inclusietrajecten absolute prioriteit op hun agenda te geven. Continuïteit boven pragmatiek. Zorg dragen boven efficiëntie.
We verzetten ons toch niet alleen tegen discriminatie zolang dat proportioneel of ‘werkbaar’ is? Neen, we kiezen daar voluit voor. Altijd en overal. Dat betekent dat enkel ‘efficiënt’ inzetten op het recht op onderwijs altijd dat recht ondergraaft. Het betekent dat het woord ‘pragmatisch’ niet in één zin met ‘het recht op redelijke aanpassingen’ hoort.
Daar waar continuïteit niet mogelijk is, hebben ouders en leerlingen in inclusietrajecten baat bij een warme overdracht – waar huidige leerkracht en ondersteuner overleggen met de volgende en het partnerschap met ouders als een kostbaarheid (want dat is het!) wordt overgedragen. Dat vraagt nu eenmalige vertraging boven efficiëntie. Maar het biedt in de nabije toekomst efficiëntie, want het steeds opnieuw vormen van een nieuw team en het bijeenbrengen van informatie die niet overgedragen werd, vraagt veel energie.
Ouders geven aan in inclusietrajecten pro-actief te moeten en willen werken – vooruitkijkend op drempels in het traject (o.a. nieuw leerkrachtenteam, het einde van het jaar waar vermoeidheid parten speelt, etc.), repetitieve onzekerheden van betrokkenen (“Ga ik wel een goede leerkracht zijn?” “Gaan de andere jongeren het kind met specifieke noden niet uitsluiten?”) en de vaak nog alomtegenwoordige ‘waarom-vraag’ (“Waarom kies je voor inclusie?”). Pro-actief werken in inclusietrajecten betekent samen anticiperen op overgangen, betekent investeren in een goeie beeldvorming en kennismaking, betekent voor ouders vaak het hebben van een plan A, B en C.
Binnen de overgang naar volgend schooljaar – overschaduwd door een grootschalige hervorming van de ondersteuning – vragen wij beleidsmakers en partners in onderwijs om NU en MET OUDERS in deze overgangen te investeren zodat ouders hun eigenhandig opgebouwde pro-actieve strategieën kunnen hanteren.
Zonder duidelijke informatie, afspraken of toekomstperspectief op 30 juni in vakantie gaan, is geen vakantie, is geen zorgeloosheid noch ontspanning. Een ouder stuurde een mail met haar bezorgdheid en eindigde haar mail met de volgende woorden: “Maanden, jaren wachten in onrust, in zorgen , in paniek… dat is al tien jaar ons leven en we zijn dat beu!”
De gevoelens van ouders komen binnen. Ze raken ons. De zoveelste zucht die toch altijd samengaat met: “En we blijven vechten voor inclusie.” Veel ouders voelen zich alleen en ongehoord in hun keuze voor datgene waar het VN verdrag al in 2004 voor koos. We vragen dus geen wereldvreemde of innovatieve dingen. Maar we vragen het in een niemandsland waar het onduidelijk is wie luistert.
Daarbij vragen we dat er positief en correct gecommuniceerd wordt, waarbij de mogelijkheden benadrukt worden in plaats van de grenzen. We lezen liever geen titels zoals in Klasse, boven een artikel dat de krijtlijnen van het decreet leersteun uiteenzet: “Scholen kunnen leerlingen met zware zorgnoden weigeren als aanpassingen niet redelijk zijn.” Dergelijke titel zet het partnerschap met ouders nog verder onder druk. Als we in positieve zin wensen te spreken in termen van mogelijkheden die het decreet leersteun biedt aan ouders en scholen, laat het ons dan alstublieft niet hebben over de ‘mogelijkheid tot leerlingen weigeren’. Deze uitspraak gaat uit van een negatieve kijk op diversiteit, zet ouders meteen in een positie van veeleisendheid en toont scholen en netwerken de weg naar ‘excluses’.
Laat ons in de plaats daarvan kijken naar mogelijkheden om iedereen erbij te laten horen, mogelijkheden om leerkrachten hun doelmatigheid hoog te houden en scholen in hun kracht te zetten, mogelijkheden om continuïteit te bewaren terwijl systemen nieuwe vormen aannemen.
Laat ons tot slot nog duidelijk zijn over de weg die België bij de ratificering van het VN-verdrag in 2007 koos en de wijze waarop het beleid zich behendig omheen de consequenties van die ratificering beweegt. Het decreet leersteun kan slechts een tussenstap zijn op de weg naar het garanderen van de keuze voor inclusief onderwijs voor elke ouder in België. Het flexibeler maken van de heen-en-terug beweging tussen buitengewoon en gewoon onderwijs binnen dit decreet moet een stap zijn naar een radicale inclusie-beweging. Het centraliseren en verbinden van expertises m.b.t specifieke onderwijsnoden in hetzelfde centrum moet ten dienste staan van alle leerlingen samen te brengen in dezelfde klas. Het eenvormig maken van individueel aangepaste curricula moet een stap zijn naar het ‘niet bijzonder’ maken van dergelijke curricula binnen ontwikkelingsgericht onderwijs dat gelooft in de groei van elk kind.
Maar als het dan toch echt via een tussenstap moet: dan samen met de ouders alstublieft.