Stage en werk – Nieuwe woorden en begrippen komen binnen in het inclusieverhaal

Met de stages komt er een nieuw domein – arbeid – binnen in het inclusieve traject. Een nieuw domein met nieuwe woorden en begrippen. We verzamelden deze begrippen in een woordenlijst.

Alternerende stage: Tijdens een alternerende stage gaan leerlingen één of meerdere halve dagen per week naar hun stage en volgen ze de overige (halve) dagen de lessen op school. Dit in tegenstelling tot een blokstage.

Arbeidsbereidheid gaat over de motivatie bij de jongere om stage te doen of te werken

Arbeidsrijpheid gaat over welke mogelijkheden er zijn op een werkplek voor de jongere om mee te doen en te leren.

Beroepskwalificatie: In een beroepskwalificatie wordt vastgelegd wat je moet kennen en kunnen om een bepaald beroep uit te oefenen. Deze lijsten van kennis en vaardigheden worden opgesteld door de sectoren en bijgehouden in een databank van de Vlaamse Overheid.

Blokstage: Tijdens een blokstage is de leerling voltijds aanwezig op de stageplaats en gaan er dus geen lessen door. Dit in tegenstelling tot een alternerende stage.

Competenties: Een competentie of vaardigheid is iets dat je geleerd hebt en nu kunt.

Doelwit: Het beeld van wat iemand verwacht om op stage of werk te doen en te leren. Hoe duidelijker dit  beeld of doelwit, hoe gerichter we dit kunnen realiseren op een werkplek.

Duaal leren: In een opleiding binnen Duaal leren gaat de leerling enkele dagen in de week naar de werkplek. De leerling leert zowel op de werkplek als op school. Dat betekent dat de werkplek ook leerdoelen nastreeft en deze evalueert. Dit is het verschil met Leren en werken, waar de leerling leert op school en toepast op de werkplek.

Inclusieve stage: Een stage waarbinnen redelijke aanpassingen worden toegepast zodat een stage op maat van de leerling met specifieke noden vorm kan krijgen.

Inclusive jobdesign: Inclusive jobdesign richt zit op het optimaliseren en herdenken van welbepaalde jobs en splitst deze uit in verschillende (deel)taken. Deze vaak minder complexe deeltaken kunnen vervolgens opgenomen worden door anderen.

Inhaalstage: Omdat de leerplandoelen gehaald moeten worden, kan een school beslissen dat een leerling een stage moet inhalen wanneer deze door ziekte of andere reden niet voltooid kon worden. Dit kan in de zomervakantie, in dat geval wordt de beslissing over het al dan niet slagen van de leerling uitgesteld tot na de inhaalstage.

Jobcarving: De inhoud van de stage of job op maat maken, zodat die past bij de sterktes en competenties van de jongere.

Jobdoelwit: Dit is wat de jongere voor ogen heeft als een haalbare tewerkstelling.

Kijkstage: Een stage waarin de leerling observeert en toekijkt zonder zelf deel te nemen. Vaak gaat het om (zeer) korte stages.

Leren en werken: Een opleiding in ‘Leren en werken’ is een opleiding op BSO niveau. De jongere gaat ongeveer 2 dagen per week naar school en brengt 3 dagen in de week op de werkvloer door. Wat geleerd werd op school, wordt toegepast op de werkvloer. Het systeem van Leren en werken wordt op dit moment afgebouwd.

Mindset: Een mindset of denkstijl is de manier waarop we denken over onszelf, onze kwaliteiten. Onze mindset bepaalt veel over hoe we met anderen omgaan, hoe we ons werk doen, etc. Een mindset gericht op groei en mogelijkheden helpt om inclusie waar te maken.

Observatie activiteiten: Leerlingen volgen, al dan niet in groep, het bedrijfsgebeuren zonder effectief aan de bedrijfsactiviteiten deel te nemen.

Praktijkgerichte component: Het deel van de opleiding waarin de leerlingen zich op de werkvloer begeven, een ander woord voor stage.

Praktijk op verplaatsing: De officiële naam van een stage binnen een IAC (Individueel aangepast curriculum).

Praktijklessen op verplaatsing: Scholen maken gebruik van de lokalen, apparatuur, materialen en eventueel de instructeurs van een andere opleidingsinstelling (maar geen onderwijsinstelling) of van een bedrijf om praktijklessen te geven. De leerlingen verrichten arbeid maar ze gaan niet in gelijkaardige omstandigheden aan de slag gaan als de werknemers ter plaatse. Ze werken bijvoorbeeld aan een productielijn onder toezicht van de leraar, onder een trager tempo, …

Pro-actief: Pro-actief zijn betekent actie ondernemen. Vanuit ervaring weten we dat welbepaalde drempels (zullen) opduiken. Het is goed om je daarop te voorzien.

Procesbegeleider: De rol van procesbegeleider kan door verschillende mensen worden vervuld en kan ook gedeeld worden. Een procesbegeleider bewaakt de te doorlopen stappen, faciliteert en stuurt aan.

Risico analyse: De risico-analyse bestaat uit het geheel van activiteiten om de risico’s die verbonden zijn aan het werkveld in kaart te brengen. Dit document dient dan als basis om de preventiemaatregelen te bepalen. Dit document is ten allen tijden ter inzage beschikbaar in de school en op de stageplaats.

Stagebegeleider of stagecoördinator: De stagebegeleider of stagecoördinator is de leerkracht die de contacten met de stageplaats onderhoudt en het leerproces van de leerling op stage opvolgt.

Stagedoelwit: Dit is waar binnen de stage naar toegewerkt wordt als uitkomst.

Stagementor: De stagementor werkt op de stageplaats en is het aanspreekpunt voor de stagiair en de school. De mentor geeft feedback en staat in contact met de stagebegeleider of stagecoördinator van de school.

Stageovereenkomst: Officieel document dat de stage tussen de verschillende partijen, stageplaats, school en leerling in wordt vastgelegd.

Stageplaats: De plek waar de leerling zijn stage vorm zal krijgen.

Vervolgstage: Stage aansluitend, volgend op een eerder stage.

Werkpostfiche: Een document waarin de werkgever-stagegever de welzijnsinfo of de belangrijke afspraken opschrijft en meedeelt aan de stagiair. Aan de hand van de werkpostfiche wordt de stagiair geïnformeeld over de inhoud van de uit te voeren taken, de risico’s op de stage en de te nemen voorzorgen.